Skip to main content

Jos Lamé

Reactie op karikatuur van faillissement Riagg Rijnmond in NRC

Zaterdag 28 maart 2015 stond in NRC Handelsblad een reconstructie van het faillissement van Riagg Rijnmond, onder de koppen “Arrogantie nekt ggz instelling” en “Opeens waren ze blut bij de Riagg”. De karikatuur die in dit artikel van professionals (ze deden maar wat) en hun organisatie (ze konden niet met geld omgaan) geschetst wordt is op dit ogenblik aan de orde van de dag. Het is taai werk om die elke keer weer te moeten weerleggen. In mijn geval is het des te ingewikkelder omdat het goed gebruik is om als oud-bestuurder geen publiek debat te voeren met je opvolger. Ik weet het en ik begrijp waarom dat gebruik een goede reden heeft. Maar zwijgend volgen is nooit mijn sterkste kant geweest. Een aantal essentiële onjuistheden in het artikel over de financiën van de Riagg Rijnmond nopen mij tot een publieke reactie.

Anders dan het artikel doet voorkomen, was er met de financiën van de Riagg Rijnmond het volgende aan de hand:

1.  De Riagg had in de loop van een groot aantal jaren een naar verhouding ruim eigen vermogen opgebouwd. De teneur van het artikel is dat de Riagg de situatie mooier afschilderde dan ze was. Daar was geen sprake van: het eigen vermogen was hard. De balans is jaar op jaar gepresenteerd volgens de geldende richtlijnen en goedgekeurd door de accountant.

2.  De opbouw van die reserve, de oorlogskas voor moeilijke tijden, is een blijk van het feit dat de Riagg door de jaren heen serieus aandacht heeft gehad voor een goede financiële verrekening en verantwoording van haar diensten. Anders zou zij niet in staat geweest een dergelijk vermogen op te bouwen.

3.  Eind 2011 was het moment gekomen waarop het eigen vermogen aangesproken moest worden voor het doel waarvoor ze was opgebouwd. Toen werd bekend dat de Riagg voor 2012 een korting van drie miljoen euro voor haar kiezen kreeg. Deze bestond voor de ingewijden uit de zogenaamde Schipperskorting, de afschaffing van de vergoeding voor de behandelingen van aanpassingsstoornissen en de afschaffing van de tijdelijke kapitaalslasten. Op dat moment is serieus bekeken of die korting opgevangen moest worden door een rigoureuze inkrimping van de personeelskosten door gedwongen ontslagen. Dat bleek geen goede oplossing. Ontslag zou op basis van de cao aanvankelijk vrijwel dezelfde personeelskosten inhouden maar dan zonder de dienstverlening en daarop gebaseerde inkomsten. De overgebleven medewerkers zouden samen onvoldoende behandelingen kunnen verrichten om het voortbestaan van de organisatie te financieren.
Er werd een meerjarenbeleid opgesteld waarbij berekend was hoe de Riagg in een aantal jaren de noodzakelijke personeelsreductie via natuurlijk verloop zelf zou kunnen betalen. De tijdelijke boventalligheid kon ruim gefinancierd worden uit het eigen vermogen.

Dit was het verlies waarover in het artikel gesproken wordt. De suggestie dat de Riagg de zaken in die tijd niet op orde zou hebben is onjuist. Patiënten wisten de Riagg goed te vinden. De Riagg heeft door de jaren continu een betrouwbare hulpverlening geleverd, waarmee het toegekende budget dekkend gefinancierd kon worden. Tot op het laatst zijn de productieafspraken met de verzekeraars in alle redelijkheid en wederzijdse tevredenheid tot stand gekomen. Als de Riagg zou zijn doorgegaan met zorgvuldig sturen op de uitgaven, zou zij haar bestaan nog jaren hebben kunnen continueren.

4. Vanaf september 2013 werd onder het nieuwe bestuur de bestedingsdiscipline losgelaten. Stafleden, afdelingsmanagement, alle secretariaatsmedewerkers werden aan de kant gezet en fasegewijs ontslagen. Voor grote bedragen per maand werden vervangers en adviseurs binnengehaald.
Na dat keerpunt ging het snel. De Riagg gaf grote bedragen uit die ze niet had en in de toekomst ook nooit terug zou kunnen verdienen. Ze kwam daarmee in liquiditeitsproblemen, die het einde betekenden.

We mogen aannemen dat dit faillissement onbedoeld was. Het is een voorbeeld van een letterlijk tragische bestuurlijke fout. Met veel elan werd een duur ambitieus project opgezet om de oude Riagg toekomstbestendig te maken, met als gevolg dat het juist vanwege dat proces in een jaar afgelopen was. Het desastreuse effect ervan is vergelijkbaar met de flitsfaillissementen, die op dit moment aan de orde zijn. Werknemers worden in feite van de ene dag op de andere óf werkeloos zonder de bijbehorende vergoedingen, óf ze worden gedwongen tegen veel slechtere arbeidsvoorwaarden elders aan het werk te gaan. In de praktijk kan steeds gemakkelijker voorbij worden gegaan aan alle regels die in het landelijk sociaal overleg tussen werkgevers en werknemers zijn overeengekomen.

Niet dat er nu sprake is van een complot. Niemand dwong de bestuurder tot die tragische vergissing. Het is zijn eigen verantwoordelijkheid. Maar er ontstaat een zorgelijke trend. De karikatuur van de professional die in het artikel wordt geschilderd voedt die ontwikkeling. Professionals zijn “arrogant”, “ze doen maar wat”, spreken raar Nederlands als zij het hebben over “poliparadigmatisch” en “archipelstructuur”, en zij kunnen niet met “ons” geld omgaan. Als in ieders ogen zo’n karikatuur tot werkelijkheid wordt, vraagt dat om interventies. Managers en bestuurders op allerlei niveau kunnen op grond van dit soort beeldvorming steeds vaker disproportioneel ingrijpen in professionele organisaties. Dát is in mijn ogen de “wanordelijkheid” van het moment, die sectoren in grote problemen brengt en die nodig aan de kaak gesteld moet worden.

Jos Lamé

‘Arrogantie’ nekte ggz-instelling Riagg Rijnmond, NRC, 28 maart 2015: www.nrc.nl

“Afblijven!!!”

“Afblijven!!!”

Dat riep een groep van 150 demonstranten voor de Islamitische universiteit in Rotterdam. Het ging over Yunus en ze riepen het tegen Bureau Jeugdzorg. De behoefte om dat luidkeels uit te schreeuwen heb ik ook regelmatig. Bijvoorbeeld toen ik het interview las met Leonard Geluk in de NRC van 28 februari 2013. Geluk is voorzitter van de commissie die toeziet op de overheveling van de jeugdzorg aan de gemeente. Hij maakt zich zorgen over het feit dat de gemeenten totaal niet voorbereid zijn op die operatie. Maar hij trekt nog niet de logische conclusie die daaruit volgt: niet doen! Afblijven!
Ik ben nog niet gaan demonstreren. Maar het zou onderhand wel moeten.

Het vreemde is dat in politieke kringen de beduchtheid voor grote fusies toeneemt. Als het om andere organisaties gaat weet men het onderhand wel. Ze moeten van elkaar afblijven. De energie die fusies opslorpen gaat ten koste van de hulpverlening, fusies halen zelden hun doelen, het kost handenvol geld dat je in tijden van bezuinigingen niet kan missen en het levert vaak bestuurlijke uitglijders op. Daarom moet je zo’n grote fusie als de landelijke overheveling van de jeugdzorg naar de gemeenten nu gewoon niet doen! De politici moeten wat ze tegen anderen zeggen ook op zichzelf gaan toepassen.

Ondertussen wacht iedereen in het veld zwijgend de ellende af. De jeugdzorg lijkt murw gebeukt. Een crisistijd lijkt niet het moment om door uitgesproken meningen je baan op het spel te zetten. En dan plotseling klinkt er een nieuw geluid. Ineens – als een donderslag uit heldere hemel – doet uitgerekend een groep Nederlandse Turken in ieder geval hun mond open. Krijgen we misschien een “Turkse lente”? Zij doen dat “in het belang van hun kinderen!” Uitgerekend een argument dat Geluk ook hanteert.

Boze tongen beweren dat de Yunus-casus door Turkije misbruikt is uit politieke motieven. Dat zou kunnen. Maar ook hier is een parallel. Dat geldt in de Nederlandse casuïstiek van Savanna en Jessica evenzeer. Je zou toch kunnen zeggen dat die bewust en weloverwogen werden gebruikt om de jeugdzorg definitief vogelvrij te verklaren. De zorg moest het stempel “falend” en “onmachtig” opgedrukt krijgen om daarna uit de eigen bestuurlijke macht gezet te kunnen worden. Het was de legitimatie voor de staat om de voogdij op zich te nemen. Bekend is de uitspraak van Geluk, destijds wethouder jeugdzaken: “In Rotterdam wonen wel 6000 Jessica’s en als ik niet de regie krijg lopen die allemaal gevaar!”

Uniforme structuren en methoden zijn tegen democratische spelregels

Ook vice-ministerpresident Asscher gebruikte het woord “afblijven!” Hij richtte zich tegen Turkse politici rond Erdogan. Die mochten zich als Turken niet mengen in onze binnenlandse aangelegenheden. Asscher bevestigt in zijn reactie ook direct de stereotiep van de huidige politieke bestuurder. Geluk en hij zaten in hetzelfde wethoudersklasje. Uit eigen Rotterdamse ervaring kan ik u verzekeren dat het verbod op “inmenging” niet alleen geldt voor Turken, maar ook voor Nederlanders. Zo werd bijvoorbeeld de subsidierelatie met de Riagg opgezegd omdat de Riagg kritisch was op het gemeentelijk beleid. Inmiddels is tot op de dag van vandaag al jarenlang elke communicatie op bestuurlijk niveau systematisch geweigerd.

Dat geeft weinig hoop voor ouders in moeilijke posities. Iedereen die zich niet voegt krijgt te maken met de botte instrumenten van de subsidiemacht. Eerst de diskwalificaties in termen van falende hulpverleners, van egocentrische professionals, van achterlijke Turken tot spookrijdende bestuurders of hoogleraren. En daarna – onder de noemer van marktwerking – het negeren, isoleren en liquideren van personen en organisaties

Het hoort bij die stijl van opereren dat Asscher de Turken de mond snoert met de mededeling dat in ons land de criteria voor uithuisplaatsing “klip en klaar” zijn. Dat is uiteraard onzin. De feiten geven altijd aan – ook weer in het geval van Yunus – dat de werkelijkheid toch steeds weer ingewikkelder is dan je denkt. Asscher helpt met die uitspraak dan ook niet de zorg, maar zichzelf. Het is weer het zoveelste argument voor een centraal regiem. Als je suggereert dat alles klip en klaar is en in de praktijk zijn er toch uiteenlopende werkwijzen, dan mag hij ingrijpen. De een doet het dan goed. Alle anderen falen, blunderen. Die mag hij dan disciplineren vanuit een centrale regie.

Maar als je je bewust bent dat in de dilemma’s waar wij in ons werk mee te maken hebben helemaal niets zo maar klip en klaar is, dan stel je je als (politiek) bestuurder bescheidener op. Dan heb je niets aan megalomane systemen onder politieke sturing. Dan heb je juist die eigen”wijze” professionals nodig die de politiek de laatste jaren zo tot op het bot heeft afgebrand. Met vallen en opstaan en op grond van de ervaring van jaren ontwikkelen zich normen en methoden in de praktijk. Niemand verkeert in zo’n alwetende positie dat hij een hele werksector uniforme structuren en methoden zou kunnen opleggen.

Politici vergeten vaak dat in de zorg democratische spelregels zoals een bepaalde mate van vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging evenzeer aan de orde zijn als in hun eigen domein. Bemoeienis mag, maar Asscher, Geluk, Erdogan… gedraag je. Eigen je de zorg niet toe. Afblijven!!!

Jos Lamé
Bestuurder Riagg Rijnmond

 

De keuze tussen privacy en veiligheid is een onzinnige politieke manipulatie

De bestuursrechter heeft onlangs een vernietigend vonnis geveld over de gemeentelijke aanpak van de jeugdzorg in Rotterdam. In het kort was zij van oordeel dat de gemeente met oneigenlijke middelen instellingen dwong tot onwettige daden. Rotterdam mocht subsidies niet gebruiken om het tekenen van haar meldcode huiselijk geweld af te dwingen. En die meldcode was volgens de rechter bovendien in werkelijkheid een meldplicht! En dat gaat in tegen de wet op de jeugdzorg.

Een dergelijke uitspraak werpt levensgrote vragen op. Hoe kan een grote gemeente nu zo ontsporen? Hoe kan nu het hele parlement, pas een paar jaar na het rapport Dijsselbloem, opnieuw zo in de fout gaan?
Rotterdam heeft het tenslotte allemaal niet zelf bedacht. Men wil alleen het braafste leerlingetje zijn in een landelijk c.q. Europees klasje. De poging tot legitimatie is even eenvoudig als schokkend. “Rotterdam loopt nu eenmaal voorop!”  De “wet”houders (sic) doen bovendien niets anders – zo is bij herhaling de boodschap – dan vorm geven aan “wat iedereen graag wil”.
Het gaat om de “veiligheid” van het kind. Dat is de wens van het volk. Sterker nog: “de hulpverleners vroegen zelf om duidelijke richtlijnen”!

Rik Peeters en Gerard Drosterij van de UvT  noemen deze benadering een mooi voorbeeld van “mimetische politiek”. Het staat in de bundel Spookrijders in de zorg.
Het mimetische gaat over de behoefte om na te bootsen. Het  overheidsbeleid wil de nabootsing, de weergave zijn van het algemeen belang zoals dat eigenlijk, ten diepste door alle burgers gewild wordt.
Recente kabinetten zeggen bijvoorbeeld dat zij de “bondgenoot” van de burger willen zijn. Dan moet je oppassen zeggen Peeters en Drosterij. Het gevaar van de suggestie dat zoiets maatschappelijk zou kunnen zie je in Rotterdam. Kritiek op het beleid is dan niet meer mogelijk. Wie kan nu nog bezwaar maken tegen een “door iedereen gewenst”, “kindgericht” overheidsbeleid.
Sterker nog: omdat kritiek verondersteld wordt tegen de wens van allen in te gaan, bedreigt zij “de veiligheid” van de staat of – in het geval van de meldplicht – de “veiligheid” van het kind. In één vloeiende beweging slaat mimetische politiek de professionele hulpverleners hun belangrijkste instrumenten om goed hulp te verlenen uit handen.

Privacy, onafhankelijke oordeelsvorming, autonomie van handelen zijn ineens niet meer waardevol, maar gevaarlijk! “Professionele ambten bestaan bij de gratie van de vrijheid om niet te doen wat overheid en maatschappij misschien van hun burgers verwachten”, zeggen Paul Frissen (decaan NSOB) en Niels Karsten (UvT) in Spookrijders in de zorg.
Zo niet in de huidige politieke praktijk.
Politici suggereren dat veiligheid juist gerealiseerd kan worden, als je maar niet vasthoudt aan achterhaalde begrippen als democratische besluitvorming en bescherming van de persoonlijke leefwereld van de burger.

Ik zie dat anders. Volgens mij schuilt juist daar een groot gevaar. Voor de individuele patiënt is het ontzettend ònveilig als zijn hulpverlener ontslagen kan worden als hij een ander standpunt inneemt dan een politicus of de gemiddelde burger wenst. Het is voor de klant, dus ook voor een kind, ontzettend onveilig als uiteenlopende dienstverleners de staatsopdracht hebben om dezelfde opvatting over zijn of haar probleem te hebben.

De vraag bij mimetische politiek is ook steeds: als de politiek ervan uitgaat dat ze weet wat “de burger” wil en een coalitie sluit met al die eensgezinde burgers …. tegen wie is dat bontje dan gericht? Wie is dan nog de vijand?
Rotterdam geeft ook hier een voorbeeld.
In de afgelopen tijd zijn opeenvolgende B en W’s zeer daadkrachtig geweest. In korte tijd hebben zij eerst het mondiale moslim-gevaar op de agenda geplaatst, daarna de maatschappij ondermijnende Antilliaanse criminaliteit, vervolgens het enorme huiselijk geweld van de gevaarlijke buurman en recent de falende, zelfdenkende, langs anderen heen werkende intellectueel.
De rechter, de dokter, de leraar. De thema’s liepen nogal grillig uiteen. De rituelen zijn steeds dezelfde. Het gaat met convenanten en contracten. In volle zalen tekenen steeds dezelfde mensen voor volledige eenstemmigheid en naadloze samenhang. Hier wordt een ander probleem opgelost dan thematisch aan de orde is. Hier dreigt een orde van deugdzame burgers geconstrueerd te worden op basis van angst voor de gevaarlijke ander.
Wie niet meedoet is een heks. Ook ggz patiënten zijn daar in de loop van de geschiedenis regelmatig het slachtoffer van geworden. Bescherming van het persoonlijk domein in de hulpverlening lijkt me dan geen overbodige luxe. Het is in de loop van eeuwen een beproefde voorwaarde voor veiligheid gebleken.  Een zorg die redelijk autonoom is van politieke belangen en trends lijkt me ook een voorwaarde. En een zorg waarin hulpverleners het stevig oneens met elkaar durven te zijn, zonodig hun eigen plan trekken en in alle openheid hun aanpak in dilemma’s kunnen verdedigen idem dito.

De illusie van het bondgenootschap tussen staat en samenleving – zeggen Peeters en Drosterij – is uiteindelijk een argument voor versterking van de staat, voor versterking van tegenstellingen in de samenleving en voor versterking van de plichten van de vrije burgers en professionals om hun “verantwoordelijkheid” te nemen en zich te gedragen conform de wensen van de staat.

Jos Lamé, bestuurder Riagg Rijnmond