Beroepseer en inzicht in de organisatie anno 2010
De organisatie, een begrip, dat vele tongen in beweging brengt en houdt, zeker in deze tijd, waar ze uit alle hoeken en gaten ontstaan. En als er hier en daar iets mis gaat, dan wordt onmiddellijk, zonder enige schroom, terug verwezen naar die organisatie. Die ontwikkeling heeft zich ook binnen de politiewereld doorgezet.
Waarom zou het bij de politie ook anders zijn, nietwaar?
Ik heb zo vaak de vraag gesteld gekregen of ik iets wilde schrijven over de slechte organisatie van de politie. Ik stelde dan de tegenvraag wat men precies bedoelde en uit het antwoord kon ik dan opmaken, dat het altijd om personen ging. Het drong snel tot mij door dat de vraagsteller mij in feite voor zijn of haar karretje wilde spannen om zodoende gif op de een of andere persoon uit te storten. Daar werkte ik uiteraard niet aan mee en ik gaf de vraagsteller de boodschap mee om er eens over na te gaan denken waar die vraag eigenlijk vandaan kwam en daarna zelf in de pen te klimmen. Meestal kwam daar niets van terecht, van het zelf in de pen klimmen tenminste. Of er over de diepere oorzaak van de vraag werd nagedacht, weet ik niet.
Bij mij rees wel steeds sterker de vraag wat een organisatie werkelijk is.
Dat is toch niet meer dan een papieren verzinsel van mensen, die er baat bij hebben om al of niet samen een doel na te streven, waarbij het gemeenschappelijk belang voorop dient te staan, of niet soms?
Maar wat is dan zo’n gemeenschappelijk belang?Bij de politie zou je kunnen spreken over handhaving van de openbare orde en hulp verlenen aan hen die deze behoeven (Politiewet). In diezelfde wet staat dat dit gedaan dient te worden in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag.Dat is best begrijpelijk, want politiemensen kunnen niet zomaar ieder individueel en op eigen houtje, naar eigen normen en waarden, die wet gaan handhaven. Dan zou het een janboel worden. Dus zorgen overkoepelende organisaties ervoor dat de politie naar eer en geweten en overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke bepalingen en richtlijnen haar taak uitvoert. Zo zijn er het Openbaar Ministerie, de Procureur Generaal, de Minister, andere overheden en de politiek om voor de juiste aanwijzingen en controles te zorgen. En uiteindelijk is er natuurlijk ook nog eens de rechterlijke macht om al die zaken objectief en onpartijdig te toetsen.
Ik spreek nog steeds over organisaties, de papieren verzinsels van mensen.
Er wordt door mensen heel wat af geklaagd over organisaties, of dit nu de publieke sector, de bedrijven, of de particuliere sector betreft, dat maakt niet uit, er zal altijd geklaagd worden. Ik laat in het midden of dit terecht of onterecht is.Mij werd gevraagd om iets te schrijven over zaken als arbeidsomstandigheden, personeels- en/of loopbaanbeleid, gebrek aan aandacht voor mensen, de leiding etc.Ik had in het voorbije decennium al een aantal keren een initiatief ontplooid om meer aandacht voor de mens achter de politieambtenaar te vragen en ik verwees hierbij naar eerdere onderzoeken die o.a. door S. De Wit (1999 Onder je pet praten), Kadans (2000 Aandacht voor Mensen) waren verricht, maar blijkbaar bracht dit geen aardschokeffect teweeg. Mijn gesprekken met mensen uit alle lagen van de organisatie, maar ook daarbuiten boden niet voldoende aanknopingspunten met belangrijke veranderingen op dat specifieke gebied. Het geweeklaag van collega’s was er nog steeds. Uit een onderzoek over de (on)tevredenheid binnen de politie Limburg-Zuid (2004), werd toen al de conclusie getrokken dat 67 % van de politiemensen tevreden is over de organisatie. In 2008 volgde een nieuw onderzoek en dan blijkt dat er nauwelijks iets is gewijzigd in die patronen. In 2010 zal dit niet anders zijn.
Is dat niet vreemd?
Er wordt blijkbaar heel veel tijd, geld en energie gestoken in onderzoeken naar het wel en wee van politiemensen binnen hun organisatie, en als je nu, op dit moment, goed om je heen kijkt en luistert, zie en hoor je veel geklaag over diezelfde organisatie.Vreemd, want er worden, n.a.v. die onderzoeken, plannen en nota’s ontwikkeld om verbeteringen door te voeren. Dat gebeurt al jaren. De mensen die zich daarmee bezig (moeten) houden klinken erg enthousiast en het lijkt er op dat kosten noch moeite gespaard worden om maar vooral aandacht aan die verbeterpunten te besteden. Berichtgevingen over een medewerker tevredenheid onderzoek krijgen een positieve uitstraling, wat op zich natuurlijk niet verkeerd is. In werkelijkheid blijkt echter b.v. dat binnen die 67 % ook een grote groep zit, die maar gedeeltelijk tevreden is. Op andere gebieden zijn deze mensen ontevreden. Het lijkt tegenstrijdig met de werkelijkheid die je in je eigen omgeving ervaart.
Zal dit met mijzelf te maken hebben?
Die vraag stel ik mij regelmatig, maar als ik dan op andere plaatsen, in de andere districten, goed om mij heen kijk en luister, hoor ik precies dezelfde signalen. En dan denk ik opnieuw: “heeft dit misschien toch met mijzelf te maken?”. Als ik alles op een rijtje zet, dan valt mij op dat ik begin spreek over de organisatie, maar dat ik het gaandeweg het schrijven steeds meer heb over mensen binnen die organisatie. Daar gaat het uiteindelijk toch om, nietwaar? Zou het toch geklaag en gekanker toch iets met onszelf te maken hebben? Want hoe wil je nu op zoiets abstracts als een papieren verzinsel kunnen klagen en kankeren? Dat verandert toch helemaal niets, of wel?
Ik heb leergeld betaald. Mijn geklaag en gekanker op dé organisatie leerde ik begrijpen toen ik besefte dát ik het dééd en mij daarover vragen ging stellen. Die impuls kreeg ik telkens wanneer ik ziek werd. Vreemd? In mijn beleving niet meer want het was al geruime tijd geleden tot mij doorgedrongen dat er samenhangen bestonden tussen b.v. mijn werk en hoe ik in elkaar stak, maar ook tussen mijn beroepskeuze van weleer en de in de loop der jaren ontstane ziekteverschijnselen. De antwoorden kwamen uit mijzelf en toen ik dit écht doorhad, zag ik in dat klagen en kankeren op een organisatie geen enkele zin had. Ik ging kritisch naar mezelf gaan kijken, in die zin dat ik mij afvroeg waarom ik op dát moment, onder dié omstandigheden, in een dérgelijke situatie was terecht gekomen. Mijn conclusie was al snel getrokken dat mijn eigen persoonlijke innerlijke gesteldheid ten opzichte van die zaken er voor zorgde dat ik boos of tevreden was, dat ik vergenoegd of teleurgesteld raakte enz. Het was helemaal niet de organisatie, waarmee ik in conflict raakte, het waren allemaal individuele mensen waar ik mee te maken kreeg.
Het verworven inzicht dat die individuele mensen voor mij in feite als een soort spiegel fungeerden en waarin ik mijn eigen innerlijke problematiek (conflicten) herkende, zorgde er vanzelfsprekend voor dat de weerstand tegen de organisatie verdween. Opeens was daar het besef dat ik het zélf was, die in conflict met mijzélf was geraakt. Eindelijk, na jarenlange strijd, kwam ik tot rust en begreep dat ik zélf de persoon was, die deze rust veroorzaakte, net zoals ik het zélf was geweest die daarvóór de innerlijke onrust had veroorzaakt. Mijn eigen innerlijke toestand was gereorganiseerd en dat voelde heel erg goed, eervol zelfs. Ik hoefde geen mensen meer aan te schrijven, ik hoefde met bepaalde mensen geen gesprekken meer aan te gaan. Het ging mij zélf aan, en niet de anderen. Zo kwam ik tot de conclusie dat een organisatie alleen maar in onze individuele denkwerelden bestaat en in feite dus waardevrij en neutraal is. Voor ieder individu geldt, dat zijn of haar unieke innerlijke en dus persoonlijke gesteldheid ervoor zorgt welk waardeoordeel aan de organisatie wordt gegeven en hoe zij wordt beleefd.
Wij hoeven helemaal niet als verdwaalde geesten in hokjes rond te waren of ons daar af te sluiten voor vermeend gevaar van buiten. Dat gevaar schuilt in jezelf, in je eigen hokje, jouw persoonlijkheid.
Beroepseer kun je ontdekken door eens op zoek te gaan naar jezélf. Die eer ontdek je heus niet daarbuiten.